VAN WAD TOT STAD

FOLLY VAN MENSINGEWEER

Rijdend vanuit Winsum over de N361 richting Lauwersmeer lijkt het of er in de verte een oude kerk naast de rotonde van Mensingeweer staat. Dichterbij denk je dat je je vergist hebt want het enige dat je ziet zijn een stel merkwaardige bakstenen zuilen. Nog even in de achteruitkijkspiegel kijkend zie je ineens het silhouet van een fabriek. Dit uit baksteen opgetrokken optisch bedrog is een kunstwerk met de werknaam: Folly van Groningen.

De Engels term folly (letterlijk dwaasheid) wordt ook gebruikt voor vermaaksarchitectuur. De dwaasheid van het bouwwerk schuilt erin dat er niet gewoond, gewerkt of zelfs maar verbleven kan worden.
Een ‘folly’ is niet nieuw. Ze staan op heel veel plekken als versiering en vermaak. In de 18e eeuw werden ze op stille “lege” plekken in Engelse en Franse landschapstuinen gezet. Vaak waren het namaakruïnes of exotische paleizen. Er zijn in onze omgeving meer folly’s te vinden. Zo staat er ook een nieuwe bij de rotonde van Wehe den Hoorn. Maar ook was er ooit een boer die in een weiland tussen Fransum en Den Ham zelf een heel stel folly’s plaatste. Deze inmiddels overleden Albert Harkema bouwde achter zijn boerderij bruggetjes, molens, mini-boerderijen en zelfs een kerkje.
De bedenkers van de “Folly Groningen” zien de provincie als een romantische tuin en willen met het bouwsel de rijke geschiedenis van het Groninger land eren. Verder is het opvallende kunstwerk bij de rotonde een eerbetoon aan gebakken klei en de rol die het speelde in de welvaart en opbloei van onze omgeving. Zo te zien is het dan ook een begrijpelijk monument, menig kerkje en huis werd gebouwd met de donkerrode bakstenen die in de 19e en 20e eeuw in fabrieken met hoge pijpen werd gebakken.
Het beste ervaar je het kunstwerk vanaf de fiets. Hoe verder je van het kunstwerk bent des temeer lijkt het vanaf Winsum komend op een kerk. Aan de achterkant zitten zelfs de contouren van een spits gotisch raam.
De kennis van het stenenbakken was met het verdwijnen van de Romeinen uit ons land geheel verdwenen. Ergens in de 12e eeuw werd het weer geherintroduceerd door monniken die de techniek uit Italië haalden. Voor die tijd werden boerderijen en kerken van hout gemaakt. De kuststreken kenden geen bossen dus kwam hout vanuit Drenthe naar hier. Steen was steviger en de grondstof, knipklei, volop aanwezig, dus heel wat geschikter voor de bouw van grote kerken en kloosters. Naast hun rol als godshuis werden stenen huizen en kerken ook gebruikt als vergaderruimte, plaats voor bezinning en schuilplaats tegen roverbendes. Stenen waren duur, dus was het alleen de elite die in steenhuizen kon wonen. Overal in het noorden zijn stille getuigen van de late middeleeuwen terug te vinden. Sommige kerkjes staan er al sinds begin 13e eeuw. Hoewel er nog maar weinig gelovigen zijn blijven wij die oude kerkjes koesteren. Een belangrijke rol daarbij speelt ‘Groninger Kerken’ en de vele bij deze organisatie betrokken vrijwilligers.
Ook is het aan te bevelen om eens op de fiets vanaf Lauwersoog richting Winsum te gaan. Het kunstwerk kun je dan nog intensiever ervaren. Vanuit de verte zie je een fabriek met twee hoge schoorstenen, het eerbetoon aan allen die ooit in de steenbakkerijen zwaar werk verrichtten. Deze fabrieken kwamen er niet zomaar. Ongeveer 600 jaar werd gebakken in veldovens. Zo’n veldbrandoven is een gestapelde massa gedroogde stenen waarin de gedroogde klei op hoge temperatuur wordt omgezet tot baksteen. Hoewel er op deze manier miljoenen stenen werden geproduceerd was het een traag proces dat ’s winters zelfs geheel tot stilstand kwam. Er kwam een meer industriële wijze van produceren om de toenemende bevolking van een stenen onderkomen te voorzien. Halverwege de 19e-eeuw werd de ringoven ontwikkeld, waardoor stenenbakken een continue proces werd, zelfs in de winter. Het kenmerkende aan deze ovens was de hoge pijp. Restanten van zulke pijpen zijn nog te zien langs het Winsumerdiep nabij Onderdendam. Dankzij de aanwezige knipklei en de waterwegen was een deel van Groningen zeer geschikt voor grootschalige baksteenproductie. In 1876 produceerden de Groninger steenfabrieken 60 miljoen stenen per jaar en telde de provincie ongeveer 80 steenfabrieken, waarvan een aantal in onze gemeente.
Het zal in elk geval geen toeval zijn dat zuidwaarts rijdend richting het kunstwerk je de steenbakkerijvorm ziet, want in die richting rookte tot in de jaren zestig van de vorige eeuw nog menig steenbakkerij.
Folly Groningen is bedacht en ontworpen door studio Volop uit Glimmen in het kader van het project “N361 van Wad tot Stad”.

FOLLY TIGGEL – ode aan de baksteen

In opdracht van de provincie Groningen mocht House of Design langs de N361 drie aansprekende kunstwerken  plaatsen. De nieuwe objecten moesten aansluiten bij de omliggende natuur, geschiedenis en ook nog passen in het landschap. Twee zeer geslaagde projecten werden ontwikkeld door ontwerpstudio Volop.
In zowel de Folly van Groningen (bij rotonde Mensingeweer) als de Folly Tiggel (bij rotonde Wehe-Den Hoorn) wist het ontwerpstudio een duidelijke verwijzing naar bijzonder erfgoed van het Groninger landschap te verbeelden. In beide kunstwerken zitten drie perioden van de tichelwerken. Tiggel verwijst naar de tichelwerken, oftewel baksteenbakkerijen die in onze omgeving zo rijkelijk aanwezig waren. Bij Mensingeweer zijn een kerk en een tichelwerk in het monument verbeeld, bij Wehe-den Hoorn is het de kenmerkende rode baksteen.

Hoewel de baksteenindustrie nagenoeg uit de provincie is verdwenen, is de kenmerkende Groninger rode baksteen nog steeds beeldbepalend in veel steden en dorpen. De (donker)rode kleur wordt verkregen door de samenstelling van de klei en is afhankelijk van het gehalte aan ijzer, kalk, zuurstof, baktemperatuur. Veel ijzer geeft een donkere kleur, weinig ijzer een kleur die naar oranje neigt. Groninger klei is rijk aan ijzer, dus donkerrood. Wie langs de sloten wandelt en bij de uitwateringsplekken kijkt kan dat ijzer soms aan de pijpen zien hangen.

De folly bij de rotonde van Wehe-Den Hoorn heeft als naam “Tiggel”, een oude benaming van baksteen. Dit kunstwerk is een ode is aan de rode baksteen van Groninger klei, die zo’n belangrijke rol speelt in onze architectuurgeschiedenis.
Met de verbetering van het productieproces van bakstenen werd grootschalige toepassing mogelijk. Aan het eind van de 19e eeuw produceerden zo’n 80 steenfabrieken in de provincie Groningen ruim 60 miljoen bakstenen voor huizen, kerken, scholen en publieke gebouwen. In de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw werd rode baksteen veel gebruikt in de Groninger Amsterdamse School bouwstijl. Nog steeds zien we in Stad en Ommeland hiervan talloze voorbeelden. Bekende architecten uit die periode waren o.a. Siebe Jan Bouma en Egbert Reitsma. Beiden zijn ook aangesloten geweest bij kunstenaarsvereniging De Ploeg. Een mooie link met het toekomstige Ploegcentrum dat in Wehe-den Hoorn gepland staat.

Rijdend langs het kunstwerk zie je van alle kanten een andere vorm. Het lijken vier grote bakstenen die in elkaar grijpen. Er langsrijdend zie je telkens de vier stenen, maar je weet niet of er nog een vijfde is. Het is nergens een glad aangezicht, het zijn net als bij de Groninger Amsterdamse School bouwstijl wisselende vlakken waardoor je  verschillende aanzichten krijgt. Niet goed te zien voor de passerende automobilisten zijn de details van de ‘huid’ van het kunstwerk. Dat zijn gebroken bakstenen, bedoeld als nestkasten voor mussen, gierzwaluwen, spreeuwen, insecten en wie weet ook vleermuizen.

BOMEN VAN GRONINGEN

Langs de N361, tussen Leens en Stad, is met drie monumentale werken invulling gegeven aan het landschap. Een van deze kunstwerken draagt de naam “De bomen van Groningen” en is ontworpen door Eileen Blackmore. Het zijn twee grote stalen landschapselementen voor en na de rotonde bij Leens. Het kunstwerk maakt onderdeel uit van het Provinciale kunstplan “Van Wad tot Stad”.
Op de website van House of Design, die het project van de opluistering van de provinciale weg leidt, staat: ”De bomen zijn o.a. geïnspireerd door het schilderij “de wagen in bos” van H.J. Werkman, lid van de Groninger Kunstkring de Ploeg”.

De metalen bomen vlak bij de rotonde vallen minder op door hun opengewerkte structuur. Als opdrachtgever ging de voorkeur van de Provincie uit naar kunstwerken met elementen uit de directe omgeving. Vlakbij hoge natuurlijke bomen aan de ene kant en kleinere jongere bomen aan de andere kant van de rotonde zijn het vreemde objecten.
Er zit ook een gedachte achter het kunstwerk van de roodroestige bomen. Ze gaan ervan uit dat bomenrijen en solitaire bomen een onderdeel van het Groninger landschap vormen. De kunstenaar wil zoals elders in de provincie haar bomen boven het maaiveld laten uitsteken.
De stalen bomen reiken zo’n 10 meter boven de grond en zijn van cortenstaal gemaakt. Deze staalsoort is corrosiebestendig en sterk. Volgens de bedenker van de kunstbomen steken ze net als oud-inwoners van Leens, zoals Ede Staal en H.N. Werkman, boven het maaiveld uit. Beide kunstenaars waren eigenzinnige karakters net als bomen in het vlakke Groninger landschap. In het voorjaar komen bij Leens nog de “Dijkhuisjes”, en bij Mensingeweer een bankje. In het voorjaar zal bij alle drie rotondes een bloemmengsel worden ingezaaid.