Ommelander Courant donderdag 5 september 2024
VERHILDERSUM-PIETERBUREN
De schoonheid van de eigen omgeving wandelend ervaren: zo kan de tocht van Zoutkamp naar Stad het beste worden omschreven. Het is een wandeling die Winsumer Aad van der Drift samen met vriend en wandelaar Herman Haan maakt. Voor 50 cent kocht hij bij de kringloop het boekje Wandelen in Groningen langs het Hunze- en Fivelpad, en aan de hand van dit ‘vergeten’ pad (waarvoor de naam Ommelanderpad niet zou misstaan) brengt hij een ode aan Het Hogeland. Vandaag is deel 2 van Verhildersum tot Pieterburen.

Vanaf landgoed Verhildersum vertrekken zonder eerst rond te kijken, doet alleen een gehaast wandelaar. Het uitgestrekte landgoed toont, samen met een aantal andere Waddenmusea, de rijke historie van het Ommeland en is daarom de moeite van een bezoek meer dan waard. Naast het verhaal van de Groninger adel die in het oude steenhuis woonde, kom je hier ook het leven van de boer en landarbeider tegen. Verder is een wandeling door de moderne beeldentuin met kunstwerken van Eddy Roos eveneens een ommetje waard. Het mooiste is echter een aandoenlijk arbeidershuisje op het terrein van het museum. Terwijl de borg het verhaal van de adel vertelt, geeft het arbeidshuisje langs de Hoornse Vaart inkijk in het harde, armoedige leven op de Groninger klei.
Vanaf Verhildersum zie je in de verte een lange bomenrij die naar een ander, inmiddels lang geleden afgebroken steenhuis leidt. Het is de weg naar Starkenborgh, ook wel Huis te Wehe, Borgweer of Nijenklooster genoemd. De boerderij aan het begin van het pad, met de naam Borgweer, duidt op de relatie met het verderop gelegen terrein. Wij tellen 220 bomen langs het kaarsrechte Starkenborgpad. Aan het einde van het pad is het borgterrein herkenbaar door een gracht die het omheind en voorzien is van een merkwaardig houten klimrek. De Starkenborgh werd ergens in de 17e eeuw gebouwd, in de 18e eeuw gesloopt en iets noordwestelijker weer herbouwd.
De Groninger adel verarmde halverwege de 18e eeuw, met name door het beklemrecht. Door dit recht lag de pachtsom ‘eeuwig’ vast en mocht de eigenaar deze niet verhogen. Door de altijd aanwezige inflatie nam de inkomsten van de adel af, terwijl de boeren steeds welvarender werden. De rijke familie Starkenborgh raakte tijdens de Napoleontische tijd ook nog eens heel wat van zijn ‘heerlijke rechten’ kwijt. De borg werd in 1831 op afbraak verkocht.
We lopen verder door vlak land; hier is het de kunst om de omgeving te lezen. Er zijn kleine bosschages en geringe hoogteverschillen. Een puntig bosje vlak bij het borgterrein is een voorbeeld van een overhoek. Dit zijn snippers grond die voor de rationele landbouw niet bruikbaar waren en ten tijde van de ruilverkavelingen door Staatsbosbeheer met bomen zijn beplant. Er zijn plekken waar de zee sporen heeft achtergelaten. Grijssloot, een gehucht met niet meer dan een plattelandsweg en enkele boerderijen, is daarvan een voorbeeld. De iets hoger dan de omgeving liggende boerderijen zijn gebouwd op een kwelderwal. Dit is de oever van een rivier of beek die door een kwelder liep. Een kwelder is buitendijkse landaanwas die bij hoogwater droog blijft. In feite wandelen we door oud kwelderland dat dankzij de dijken door mensenhanden kon worden gecultiveerd.
Ook in Grijssloot passeren we een verlaten boerderij. Hoe goed we ook kijken, nergens zien we een watertje dat de naam van deze plaats eer aandoet. Vermoedelijk komt ‘grijs’ van de grijze (schiere) monniken die hier ooit het land in ontwikkeling brachten. Noord-Groningen draagt in de toponiemen (plaatsnamen) nog heel wat van zijn religieuze verleden mee. Via een kaarsrechte weg naderen we de katholieke enclave Kloosterburen. Hier stonden de kloosters van de Norbertijnen (ook wel witheren genoemd), die tijdens de reformatie verdwenen. Begin twintigste eeuw kwam er, met toestemming van de bisschop van ’s Hertogenbosch, weer een nonnenklooster. De kloostertuin achter de Sint-Willebrorduskerk stamt nog uit de tijd van de witheren.
Het is daar prachtig. Ergens lees ik dat die tuin de naam Het Hof van Heden heeft. De kerk is een fraaie neogotische plattelandskathedraal, ontworpen door de beroemde architect Pierre Cuypers. Dat is dezelfde man die ook het Rijksmuseum en Centraal Station van Amsterdam ontwierp. Helaas is de kerk niet zomaar te bezichtigen, want het interieur schijnt mooier en katholieker te zijn dan de buitenkant doet vermoeden.
Zonder een molen te zien passeren we Molenrij en gaan richting Kleine Huisjes. De naam van dit gehucht wijst op de landarbeidershuisjes zoals we die eerder op het landgoed Verhildersum bekeken. Via een andere kaarsrechte weg komen we in Wierhuizen. Hier is het niet moeilijk te ontdekken wat het gezegde “Dei nait wil dieken mout wieken” betekent. In 1717 werd het plaatsje getroffen door de Kerstvloed. Wierhuizen en haar inwoners verdwenen letterlijk in de golven. Op de begraafplaats staat een kerkframe van betonijzer ter herinnering aan de in 1717 ingestorte kerk. In het baarhuisje is daarover een kleine tentoonstelling ingericht.
Voor we Pieterburen binnentrekken, maken we eerst een kleine omweg langs waar ooit borg Dijksterhuis stond. Er staat nu een boerderij, die gebruik maakt van de oude gracht. In 1791 had borgheer Goosen Geurt van Alberda een houten bord bij de toegangspoort van zijn borg laten zetten. In het Latijn stond op dit bord: ‘Moge dit huis blijven bestaan zo lang als een mier doet over het leegdrinken van de zee en een schildpad om de aarde rond te kruipen’. In 1903 was de schildpad kennelijk klaar met zijn lange tocht en werd Het Dijksterhuis afgebroken. In de Petruskerk, het eindpunt van deze wandeling, hebben de Alberda’s duidelijk hun sporen nagelaten. De familie liet er een eigen herenbank, grafkelder en rouwborden na. Ook bouwden ze een nieuwe opvallende toren aan de kerk.