In het Winsumer gedenkboek van 1957 wordt gesproken over de lijn des lijdens. Vermoedelijk omdat de spoorlijn moeizaam tot stand kwam, en er ondanks de hoge kosten onvoldoende reizigers waren om het rendabel te maken. Zo stond in een krantenbericht van 1938, na de laatste rit met het personenvoertuig: ”Wat de laatste jaren niet meer is gebeurd, deze laatste trein telde bijna 60 reizigers”. Inmiddels lijkt de spoorlijn tussen Winsum en Zoutkamp geheel uit het geheugen te zijn verdwenen. Wie het landschap bestudeert waar de trein ooit reed, kan toch plekken ontdekken die herinneren aan de stoomtrein voor goederen- en personenvervoer van weleer. Met het verdwijnen van rails en bielzen is herkennen lastig. Aan de hand van oude kaarten en het boek “De Atlas van verdwenen spoorlijnen” zijn ruim honderd jaar na de eerste trein nog overblijfselen van het enkelspoor terug te vinden.
Aanleg
In de zeventiger jaren van de 19e eeuw vond een aantal personen dat een spoorlijn naar Zoutkamp nodig was. In 1873 werd op hun verzoek een concessie verleend en zegde het rijk ruim twee miljoen gulden toe. Vier jaar later, in 1877, werd deze concessie echter weer ingetrokken. Ook in 1881 werd nog een poging ondernomen, maar het duurde tot 1909 tot er nieuwe plannen kwamen. Er werd toen merkwaardigerwijs gesproken van een spoorlijn tussen Baflo en Ulrum.
Echte vooruitgang kwam er toen de Groninger Locaal Spoorweg Maatschappij (GLSM) zich ermee ging bemoeien. Deze stelde een lijn van Winsum naar Zoutkamp voor. In 1912, tijdens een bijeenkomst in de Groninger Harmonie, besloten ook betrokken gemeenten aandelen te nemen. Nadat ook de provincie 250.000 gulden beschikbaar stelde gaf het Rijk toestemming voor aanleg. Er kwam een commissie die de uiteindelijke aanleg ging voorbereiden. Erg efficiënt en snel ging het nog niet, maar dat veranderde toen ir. W.K. van Oort de leiding nam. Hij kon op 21 mei 1917 meedelen dat ‘… nagenoeg alle terreinen, benoodigd voor den aanleg, zijn gekocht en betaald. Vertraging bij den aanleg ontstond, omdat enkele onteigeningsprocedures liepen en ook als gevolg van den oorlog toestand waardoor niet alle bouwmaterialen konden worden verkregen”. Met alle hem ter beschikking staande middelen had van Oort de grond van maar liefst 95 eigenaren aangekocht. Toch werd er nog steeds niet met de aanleg begonnen.
Door de Eerste Wereldoorlog was er gebrek aan nagenoeg alles. Arbeiders, nodig voor de aanleg van de lijn, waren gemobiliseerd. Pas in 1920 werd daadwerkelijk begonnen. Zonder veel feestvertoon werd op 1 april 1922 de spoorlijn in gebruik genomen. De kosten waren aardig opgelopen en bedroegen uiteindelijk drie miljoen gulden. Al met al ruim drie keer zo hoog als tien jaar eerder begroot. Naast de enkelbaans spoorlijn werden er ook drie vaste bruggen aangelegd. De totale lengte vanaf station Winsum tot Zoutkamp was 18.750 m. Daarvan lag in de gemeente Winsum 5300 m, Eenrum 2825 m, Kloosterburen 675 m, Leens 4200 m en Ulrum 5750 m. Behalve de nieuwe stations Eenrum, Wehe, Leens, Ulrum en Zoutkamp, kwam er ook een stopplaats bij de Breweelsterweg op de grens van de gemeentes Ulrum en Leens. Dit was de halte voor gemeente Kloosterburen.
Einde
Het Rijk stelde zich garant voor de tekorten. Als grootste financier kwamen er ook een aantal rijksbepalingen waaraan de Groninger Locaal Spoorweg Maatschappij zich diende te houden.
Zo mocht de trein niet sneller rijden dan 50 kilometer per uur. In artikel 20 van de overeenkomst werd dit als volgt omschreven: “Het vervoer op den spoorweg zal door middel van stoomkracht en met geene grotere snelheid dan 50 km/uur geschieden”. Ook werd voorgeschreven dat: “een door de Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen aantal wagens voor het vervoer van goederen en vee bestemd, zo moesten worden ingericht dat daarmede krijgsvolk, paarden en oorlogstuig kunnen vervoerd worden.”
Het bleef sukkelen met de lijn, vooral de publieke belangstelling viel tegen. Het personen- en goederenvervoer werd maar niet rendabel. Daardoor werd er geen dividend uitbetaald en moest de Staat jaarlijks bijbetalen. Ook voorschotten werden niet terugbetaald waardoor gemeenten langs de lijn met flinke lasten kwamen te zitten. De belangrijkste oorzaak van de onrendabele exploitatie was het opkomende wegverkeer. Na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde het goederenvervoer per vrachtauto zich snel en nam ook het personenvervoer per autobus toe. Een autobus had als bijkomend voordeel dat die op meerdere plekken stopte.
Tot 1 januari 1936 bleef de spoorlijn eigendom van de Groninger Locaal Spoorweg Maatschappij. Uiteindelijk ging de Staat over tot naasting, wat wil zeggen dat de eigenaren hun investeringen niet meer terugbetaald kregen en de staat eigenaar werd. De overheid wilde in de jaren van de crisis almaar verder bezuinigen en zocht daarvoor ook naar kostenbesparingen in het landelijk spoorwegnet. Besloten werd om tien spoorlijnen op te heffen waardoor in totaal 348 km spoorlijn voor personenvervoer verdween. De (bijna) laatste rit van de Marnelijn vond plaats op zaterdag 2 oktober 1938. Even stil als de lijn 16½ jaar eerder was begonnen, eindigde de onderneming met een klein berichtje in de krant.
Vier buslijnen van de Marnedienst namen het personenvervoer over. Door benzineschaarste aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werden op 6 juni 1940 de oude treinen toch weer uit de loods gehaald. Een paar maanden later, op 16 oktober 1940, vond bij de spoorwegovergang Ranum een ernstig ongeval plaats. Dat kostte aan dertien polderwerkers het leven. In de Linthorst Homanpolder bij Kaakhoorn staat nog steeds een monument ter nagedachtenis aan deze slachtoffers. Ruim een maand na dit ongeluk op 24 november 1940 werd de dienst alweer gestaakt en bleef alleen nog het goederenvervoer. Op last van de Duitse bezetter werd op 26 oktober 1942 het baanvak definitief gesloten. Eind dat jaar werden de rails opgebroken en verdwenen de spoorstaven naar het Oostfront.
Plaatsen die herinneren aan de spoorlijn
De spoorweginrichting Winsum-Zoutkamp begon op het stationsemplacement Winsum. De ruimte waar ooit een stoomtrein kon draaien is nog steeds zichtbaar en ligt naast het spoor bij de spoorwegovergang van Trekweg naar Onderdendam. Vanuit Winsum lag er destijds een 1600 meter lange dubbelde rails richting Baflo. Dit parallelle spoor lag tussen een sloot en het smalle ondiepe Temmaar. Midden in het weiland kwam er een afslag richting Eenrum. Om de Temmaar te passeren werd er een flinke lus in de waterloop gelegd. Aan de noordkant van de lus kwam de brug over het watertje. Wie in de trein tussen Baflo en Winsum aan de linkerkant naar buiten kijkt kan deze lus waarnemen als het parallelle watertje ineens afbuigt. Je ziet zodra het bosje eindigt de restanten van de voormalige spoorbrug Groningen-Zoutkamp nog liggen. Ten noorden van Ranum passeerde de trein de Provincialeweg die richting Baflo (N363) gaat. Door de weilanden ging het vervolgens op Eenrum aan, waar bij de Matthenesserweg ter hoogte van de Ernstheemtil, nog landhoofden van de tweede spoorbrug liggen. Hier passeerde de trein het Kanaal Mensingeweer-Baflo richting station van Eenrum. Van het station dat er net zo uitzag als die in Leens en Ulrum is in de J.J. Willingestraat niets bewaard gebleven.
Vanuit Eenrum liep de spoorbaan richting Wehe-den Hoorn. Kijk je bij gemaal Abelstok richting Eenrum dan zijn nog net de landhoofden van de derde brug, die over de Hoornsevaart liep, te zien. De huidige Provincialeweg tussen Abelstok en Ulrum, de N361, is het oude tracé van de verdwenen spoorweg. Het station bij Wehe-den Hoorn lag ongeveer 50 meter ten zuiden van de huidige benzinepomp aan de Provincialeweg. Dit station werd in 1963 door de gemeente Leens aangekocht en gesloopt.
Er zijn nog drie min of meer bewaard gebleven stations over. De eerste ligt vlak voor de rotonde bij Leens. Vanaf de N361 zijn door de bomen nog steeds de art deco letters met de tekst “Leens” op het gebouw te zien. Dit redelijk goed bewaard gebleven oude station doet tegenwoordig dienst als politiepost. Het volgende station ligt aan de noordwestkant van Ulrum waar het spoor een bocht richting Zoutkamp maakte. Hier in Ulrum staat het mooist bewaard gebleven station van de vroegere Marnelijn. Zowel van buiten als binnen is het schitterend onderhouden. Als je door de raamdeuren gluurt waan je je in een stationshal ten tijde van de sluiting van de lijn. Het is vanaf Ulrum nog drie kilometer naar het eindpunt in Zoutkamp. Via het Wester Aikemapad gaat het dan over een deel van de vroegere spoorlijn. Langs het Hunsingokanaal, goed bereikbaar vanaf de haven, staan de restanten van het eindstation. Het gebouw zag er net zo uit als die van Leens en Ulrum, maar door een brand werd het in 1975 zwaar beschadigd. Nu is het lichtblauw geschilderde gebouw het onderkomen van Dieverdoatsie, een instelling voor dagbesteding. Naast het vroegere station staat nog het magazijn dat diende als onderkomen voor het personeel.